Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ2464

Datum uitspraak2009-07-10
Datum gepubliceerd2009-07-14
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/256 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Intrekking WAO-uitkering, onder de overweging dat de mate van haar arbeidsongeschiktheid met ingang van laatstgenoemde datum minder dan 15% was. Niet is gebleken dat de klachten van appellante zijn onderschat dan wel onjuist zijn geïnterpreteerd. Appellante heeft geen gegevens overgelegd waaruit medische beperkingen te herleiden zijn, die ernstiger zijn dan die reeds uit het verzekeringsgeneeskundig onderzoek naar voren zijn gekomen.


Uitspraak

08/256 WAO Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 18 december 2007, 07/1005 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: UWV). Datum uitspraak: 10 juli 2009 I. PROCESVERLOOP Namens appellante heeft H.J.A. Aerts, werkzaam bij Delescen advocaten te Roermond, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 mei 2009. Appellante is, met bericht van afwezigheid, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.H.J. Ambrosius. II. OVERWEGINGEN 1.1. Bij besluit van 17 april 2007 heeft het Uwv de uitkering van appellante ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), welke laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 18 juni 2007 ingetrokken, onder overweging dat de mate van haar arbeidsongeschiktheid met ingang van laatstgenoemde datum minder dan 15% was. 1.2. Appellante heeft hiertegen bij brief van 24 april 2007 bezwaar gemaakt. 1.3. Nadat de bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige hadden gerapporteerd, heeft het Uwv bij besluit van 8 juni 2007 (hierna: het bestreden besluit) het bezwaar ongegrond verklaard. 2. De rechtbank heeft het beroep bij aangevallen uitspraak ongegrond verklaard, omdat niet is gebleken dat de klachten van appellante zijn onderschat dan wel onjuist zijn geïnterpreteerd. Appellante heeft geen gegevens overgelegd waaruit medische beperkingen te herleiden zijn, die ernstiger zijn dan die reeds uit het verzekeringsgeneeskundig onderzoek naar voren zijn gekomen. 3.1. In hoger beroep is opnieuw aangevoerd dat appellante op de datum in geding zodanige beperkingen in haar lichamelijke en psychische belastbaarheid ondervindt dat er geen sprake is van duurzaam benutbare mogelijkheden tot het verrichten van arbeid. Bovendien is appellante in haar persoonlijk en sociaal functioneren fors beperkt te achten. Ten slotte is de Raad verzocht een deskundige in te schakelen. 3.2. Het UWV verwijst in verweer naar de rapportage van bezwaarverzekeringsarts C.H.M. Heeskens-Reijnen van 25 oktober 2007 en 31 mei 2008. Daarbij wordt voorts opgemerkt dat appellante haar standpunten niet heeft onderbouwd met (nieuwe) medische stukken. 4.1. De Raad stelt vast dat hetgeen in hoger beroep wordt aangevoerd in essentie hetzelfde is als hetgeen in eerste aanleg is aangevoerd en niet met nieuwe gegevens van medische of andere aard wordt onderbouwd. 4.2. De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen. De Raad merkt daarbij nog op dat de bezwaarverzekeringsarts Heeskens-Reijnen de beschikking had over inlichtingen van behandelend specialisten en van de huisarts, op grond waarvan zij geen reden heeft gezien de in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) vastgestelde beperkingen te wijzigen. 4.3. Uitgaande van de juistheid van de FML heeft de Raad geen aanwijzingen dat appellante niet in staat is de haar voorgehouden functies te vervullen. 4.4. Gelet op het voorgaande bevestigt de Raad de aangevallen uitspraak. 5. De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.E. van Rooij als griffier, uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2009. (get.) D.J. van der Vos. (get.) A.E. van Rooij. KR